Onderzoeksvraag 9: Welke institutionele aanknopingspunten zijn aanwezig voor een circulair migratieprogramma tussen Nederland aan de ene kant, en Tunesië, Ethiopië en Nigeria aan de andere kant?

9.1 Instituties zijn een noodzakelijke voorwaarde

Evaluaties van internationale mobiliteitsprogramma’s zijn op nog één punt eenduidig: zonder behoorlijke instellingen gaat het niet. En we kunnen daar meteen aan toevoegen: de oorzaak waardoor er na zo’n vijftien jaar van proefprojecten door Europese landen nog steeds geëxperimenteerd wordt, ligt precies aan het gebrek aan institutionele capaciteit en prioriteit voor institutie-opbouw. Ook voor de landen die centraal staan in dit onderzoek geldt dat noch aan de Nederlandse kant, noch aan de kant van de drie Afrikaanse landen de institutionele voorwaarden aanwezig zijn om zo’n politiek en maatschappelijk gevoelig, economisch volatiel, en complex fenomeen als legale komst en geslaagde terugkeer van migranten te faciliteren.

Bij het ontbreken van institutionele voorwaarden, en op zoek naar quick wins, wordt aan de Europese kant veelal gekozen voor aanbesteding aan een uitvoeringsorganisatie (Europese consultancybureaus of internationale organisaties zoals IOM), en aan de Afrikaanse kant voor omzeiling van publieke instellingen (door te werken met private rekruteringsbureaus en internationale organisaties). Deze oplossingen kunnen tijdelijk soelaas bieden, en een tussenstap vormen, maar blijken kwetsbaar doordat ze onvoldoende politieke rugdekking hebben in de betrokken landen, waardoor ze al snel in de problemen komen als politieke keuzes of bijsturing nodig zijn bij de implementatie, of bij veranderende omstandigheden (bijvoorbeeld een economische crisis).

Niet alleen is het zonde van het geïnvesteerde geld en het commitment van betrokken stakeholders als proefprojecten maar ten dele slagen, deze opzet miskent ook het primaire doel van additionele mobiliteitstrajecten, namelijk intensivering van de bilaterale publieke samenwerking met het oog op betere sturing van migratie. Dit hoofddoel van effectievere bilaterale samenwerking zal alleen op termijn worden bereikt, wanneer van beide kanten wordt geïnvesteerd in publieke institutie-opbouw in eigen land, en in instellingen voor bilaterale migratiesamenwerking. Een goede coördinatie is cruciaal voor het welslagen van mobiliteitsprogramma’s, en moet worden geïnstitutionaliseerd en continu verder worden ontwikkeld. Het gaat dan om de coördinatie binnen de betrokken landen, en bilateraal tussen die landen, van in zijn algemeenheid tenminste de betrokken ministeries, publieke arbeidsbureaus of migratiediensten, vakbewegingen, en ondersteunende onderzoeksinstellingen en internationale organisaties; en vanuit de sector waarop het mobiliteitsprogramma zich richt betrokken werkgevers, brancheorganisaties, sectorale vakbonden, onderwijsinstellingen, en eventueel betrokken provincies of steden.

Op de meest algemene manier gedefinieerd zijn instituties manieren om doelen te verwezenlijken, dus om mensen op een bepaalde, gereguleerde, manier te laten handelen. We kennen instituties in de vorm van organisaties, en van mensen die in het kader van die organisaties volgens bepaalde competenties, regels, en procedures handelen. Instituties dragen op twee manieren bij aan gedragssturing: ze sanctioneren extern het gedrag via positieve en negatieve incentives (van belang in dit geval, omdat gehecht wordt aan een aantal randvoorwaarden, zoals goede arbeidsvoorwaarden en daadwerkelijk circulair karakter van het programma). En ze dragen bij aan interne sanctionering of socialisatie: het gewenste gedrag wordt door de betrokken personen ervaren als rechtvaardig en in het eigen belang; en het niet gewenste gedrag wordt ervaren als onrechtvaardig, onethisch en tegen het welbegrepen eigenbelang in. We hebben in de afgelopen hoofdstukken gezocht naar het gedeelde belang van alle betrokken stakeholders, opdat aanbevelingen kunnen worden gedaan voor instituties die aansluiten bij de aspiraties, belangen en waarden van betrokken partijen. Door instituties te ontwikkelen die op deze basis de bilaterale migratiesamenwerking vormgeven, kunnen steeds meer actoren gesocialiseerd worden in het narratief van de gedeelde belangen, en de bijbehorende rechten en plichten.

In een inventarisatie van lessons learned op basis van een reeks projecten ter ondersteuning van arbeidsmigratie governance en legale mobiliteitstrajecten, concluderen IOM, ILO en het Duitse GIZ dat mobiliteitstrajecten alleen werken, indien de relevante overheidsinstellingen in het thuisland en gastland sleutelpartners zijn in de samenwerking.[246] Mobiliteitsprogramma’s zijn in feite een vorm van zeer nauwe bilaterale samenwerking. De inzet op duurzame bilaterale migratiepartnerschappen als basis voor facilitering van circulaire migratietrajecten is ook het uitgangspunt van dit hoofdstuk. In de volgende paragrafen zullen we eerst inventariseren welke instituties reeds bestaan in respectievelijk Nederland, Tunesië, Nigeria en Ethiopië op het gebied van migratiesamenwerking, in het bijzonder voor legale migratie. Tevens zullen we in kaart brengen welke bilaterale structuren en circulaire migratieproefprojecten andere EU-lidstaten reeds met de betrokken landen van oorsprong hebben opgezet. Mogelijk kan in Europees kader worden samengewerkt, en op die instituties worden voortgebouwd. Ten slotte worden interessante private stakeholders genoemd, als partners voor de ontwikkeling en uitvoering van proefprojecten, en voor institutie-opbouw.

Onderstaande inventarisatie is, naast het algemene gedeelte over internationale migratiesamenwerking instituties, vooral gericht op instituties in de sectoren landbouw en ICT. Evaluaties van proefprojecten geven aan dat het aanbeveling verdient om een beperkt aantal sectoren te kiezen waar additionele mobiliteitstrajecten voor worden ontworpen. Flexibiliteit binnen die sectoren is gewenst (met betrekking tot de precieze invulling van de mobiliteitsprogramma’s), maar vanuit een institutioneel perspectief is het van belang te onderkennen dat ook op sectoraal niveau institutionele coördinatiestructuren moeten worden opgebouwd. Zo was één van de faalfactoren bij eerdere proefprojecten het ontbreken van goede sectorale netwerken van betrokken werkgevers.[247]

9.2 De institutionele context in Nederland

Het actuele Nederlandse beleidskader voor internationale migratiesamenwerking is de eerdergenoemde Internationale Migratie Agenda. Voor legale migratie, één van de zes pijlers van de Integrale Migratie Agenda, zijn de ministeries van Justitie en Veiligheid (J&V), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Buitenlandse Zaken (BZ) en Economische Zaken (EZK) verantwoordelijk.

Binnen het ministerie van J&V is vooral het Directoraat-Generaal Migratie (DGM) betrokken, met daaronder de directies Migratiebeleid (DMB), directie Regie Migratieketen (DRM), het bureau Internationaal Migratiebeleid (BIM) en het secretariaat van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ). DMB is relevant voor circulaire migratietrajecten, waar het gaat om de invalshoek van reguliere migratie naar Nederland (afdeling Toezicht, Regulier en Nationaliteit, TRN), en vanuit de verantwoordelijkheid van de dossierhouder Integrale Migratie Agenda, die onder andere gaat over de samenwerking van ketenpartners met andere landen (afdeling Asiel, Opvang en Terugkeer, AOT). De ACVZ heeft een aantal adviezen geschreven over legale migratie uit derde landen naar Nederland, en is een relevante kennispartner op dit terrein. Het BIM ontwikkelt en bewaakt het internationaal migratiebeleid vanuit J&V, en zorgt in dat kader voor overzicht, legt dwarsverbanden tussen de verschillende dossiers en coördineert de departementale, interdepartementale en internationale afstemming. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het ministerie van J&V biedt op zijn website een overzicht van mogelijkheden om te werken in Nederland, en de verschillende documenten die daarvoor nodig zijn.[248]

Binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken zijn op het gebied van internationale migratiesamenwerking vooral directies actief vanuit het Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking (DGIS). Het Bureau Migratie Beleid (BMB) is in 2018 opgericht – mede naar aanleiding van de vluchtelingencrisis van 2015 – met het oog op de interne BZ-coördinatie van alle aspecten die te maken hebben met migratie, is verantwoordelijk voor de beleidsontwikkeling op deze terreinen, en ondersteunt de Nederlandse Speciaal Gezant Migratie in zijn externe optreden. De directie Stabiliteit en Humanitaire Hulp (DSH) draagt bij aan veiligheid, rechtsorde, migratie, ontwikkeling en humanitaire hulpverlening in fragiele landen en crisisgebieden. De afdeling Migratie en Ontwikkeling van laatstgenoemde directie (DSH/MO) is onder meer verantwoordelijk voor internationale migratiesamenwerking. Op enige termijn is het de bedoeling dat de expertise van het team BMB in DHS/MO wordt geïntegreerd.

Het ministerie van SZW is betrokken vanuit de verantwoordelijkheid voor toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Daarbij gaat het om arbeidsmigratie, kennismigratie, en bescherming van arbeidsvoorwaarden en het tegengaan van schijnconstructies en arbeidsuitbuiting (de afdeling Sociale Dialoog en Arbeidsmigratie binnen de directie Arbeidsverhoudingen). Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) heeft als zelfstandig bestuursorgaan in opdracht van het ministerie van SZW als een van de taken de uitvoering van de Wet arbeid Vreemdelingen (Wav) en rapporteert hierover aan SZW. Daarnaast verstrekt het UWV-arbeidsmarktinformatie, en publiceert in dat kader periodiek sectorstudies waarin de arbeidsmarkttekorten en overschotten per sector worden weergegeven, en overzichten van zogenaamde krapte- en overschotberoepen. Het ministerie van EZK is onder andere actief in het kader van het aantrekken van kennismigranten, en ontwerpt daartoe websites over hoe je in Nederland als kennismigrant of met een startup aan het werk kan.

Tussen de ministeries van BZ, J&V, SZW en EZK bestaat reeds een interdepartementaal overleg arbeidsmigratie, dat een institutioneel aanknopingspunt biedt voor de ontwikkeling van additionele circulaire migratietrajecten tussen derde landen en Nederland. Overwogen zou kunnen worden om ook IND en UWV hierbij te betrekken, aangezien zij een belangrijke rol spelen in de uitvoering van de wet- en regelgeving met betrekking tot arbeidsmigratie uit derde landen. Derdelanders die in Nederland willen komen werken, moeten via hun werkgever een ‘gecombineerde vergunning voor arbeid en verblijf’ (gvva) aanvragen bij de IND. IND vraagt vervolgens advies over de toelating tot de arbeidsmarkt aan het UWV, die toetst of aan de voorwaarden voor tewerkstelling uit de Wav wordt voldaan indien die arbeidsmarkttoets vereist is, en verstrekt tewerkstellingsvergunningen of adviezen ten aanzien van gvva-aanvragen (zie hoofdstuk 7 over het juridisch kader). In het circulaire migratieproefproject Blue Birds dat Nederland in 2008 startte waren IND en UWV ook nauw betrokken.

Naast de bovengenoemde overheidsorganisaties is er nog een aantal relevante stakeholders actief op het gebied van (circulaire) arbeidsmigratie uit derde landen. De algemene werkgeversvereniging Verbond van Nederlandse Ondernemingen en het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (VNO-NCW) en de vakbonden Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) zijn relevante stakeholders, en hebben actieve internationale afdelingen. De Sociaal-Economische Raad (SER) is met zijn tripartite samenstelling (ondernemersleden, werknemersleden, en onafhankelijke deskundigen) een belangrijk polderorgaan, en een voor de hand liggende partner voor de ontwikkeling van een gedragen nieuw narratief vanuit Nederland. De SER bracht met betrekking tot derdelanders advies uit over trajecten om studenten aan Nederland te binden, maar nog niet over overige legale (circulaire) migratietrajecten voor werk.[249]

Andere relevante kennispartners in Nederland zijn de hierboven reeds genoemde ACVZ (adviesorgaan, vooral vanuit juridische invalshoek), de Stichting Economisch Onderzoek (SEO, voornamelijk vanuit economische invalshoek), het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS, met onder andere relevante data over migratie, de arbeidsmarkt, en beroepsbevolking), het Centraal Planbureau (CPB, onder andere met periodieke economische ramingen en scenario’s), de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV, onder andere met een recent advies over de interne en externe dimensie van het Europese asiel- en migratiebeleid), en het Instituut Clingendael (onder andere over Europese migratiesamenwerking, landen van herkomst, opinieonderzoek over migratiebeleid, en monitoring & evaluatieonderzoek). Met deze kennispartners zou een kennisplatform voor sturing van migratie kunnen worden ingericht. Vanuit zo’n kennisplatform zou het onderzoek integraal onderdeel kunnen vormen van de ontwikkeling van circulaire migratietrajecten, en zou monitoring en evaluatie van programma’s kunnen plaatsvinden, het vastleggen van geleerde lessen, en het identificeren van eventueel noodzakelijke aanpassingen in programma’s. Ook zou dit kennisplatform kunnen bijdragen aan de benodigde informatie voor de voorgenomen ‘Staat van de migratie’ die de regering jaarlijks wil publiceren. De Sociaal Economische Raad heeft naar aanleiding van de COVID-19 crisis een denktank coronacrisis opgericht die het Nederlandse kabinet adviseert, waarin de directeuren van CPB, CBS, ACVZ en Clingendael zitting hebben, alsmede de verantwoordelijke directeuren van de ministeries van VWS en EZK deelnemen, met het oog op effectieve vraagsturing. Ook de kennisplatforms die het ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunen zijn een interessant institutioneel precedent, inclusief vraagsturing en facilitering van leerprocessen (legale migratie maakt hier nog geen expliciet onderdeel van uit).

Specifiek met het oog op de landbouwsector zijn relevante instellingen het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV, Departement Europees, Internationaal en Agro-economisch beleid); de brancheorganisatie Glastuinbouw Nederland (specifiek de ondernemersgroep Arbeidsmarkt en Onderwijs); en onderwijsinstellingen als Wageningen University & Research (WUR), dat al decennialang trajecten voor Afrikaanse studenten aanbiedt, waaronder sandwich PhD-programma’s); het Wageningen Centre for Development Innovation (CDI, dat onderwijsinstellingen in Afrikaanse landen bijvoorbeeld ondersteunt om hun curriculum te ontwikkelen voor praktisch landbouwonderwijs, en eveneens korte cursussen voor mid-career professionals verzorgt in Nederland); het Global Initiative van de Technische Universiteit Delft (dat trekker is van de breed gedragen ‘route 23’ over de Sustainable Development Goals voor inclusieve mondiale ontwikkeling van de Nederlandse Nationale Wetenschapsagenda); de Maastricht School of Management (MSM, dat onder andere programma’s aanbiedt voor Ethiopische studenten); de Maastricht Graduate School of Governance (MGSoG, dat activiteiten organiseert in het kader van het MPF) en onderwijsinstellingen als hogeschool Van Hall Larenstein (die onder andere Afrikaanse studenten in hun masterprogramma’s ontvangen) en middelbare beroepsopleiding Lentiz. Een aantal Nederlandse ondernemers die zowel in Nederland als in landen van oorsprong actief zijn (zoals bijvoorbeeld Agrocare en de Rainbowgrowers group) zijn door hun ervaringskennis sleutelspelers in het veld. Voor de sector ICT zijn het ministerie van EZK, de branche-organisatie NLDigital, en internationaal opererende ondernemingen als Tunga, Nedamco Capital, Caspar Coding, en Aldelia belangrijke stakeholders om te betrekken bij een eventueel initiatief. IOM, ILO en GIZ adviseren op basis van hun ervaringen met mobiliteitstrajecten om sectorale werkgroepen te vormen, teneinde vanaf de ontwikkelingsfase werkgevers, brancheorganisaties, vakbonden, onderwijsinstellingen, en eventuele relevante maatschappelijke initiatieven en provinciale of lokale overheden te betrekken bij een nieuw mobiliteitstraject.

9.3 De institutionele context in de thuislanden

De institutionele contexten in Tunesië, Ethiopië en Nigeria verschillen sterk van elkaar. De bevordering van circulaire mobiliteit is evenwel voor alle drie de landen van oorsprong een beleidsprioriteit. In deze paragraaf brengen we in kaart welke overheidsinstellingen betrokken zijn bij het migratiebeleid, en welke institutionele structuren reeds zijn opgebouwd rond bestaande structurele mobiliteitsprogramma’s of proefprojecten.

Tunesië

Mede vanwege de reeds enkele decennia bestaande bilaterale migratiesamenwerking met Frankrijk, heeft Tunesië een relatief goed ontwikkelde institutionele infrastructuur voor het faciliteren van arbeidsmigratie naar het buitenland. In 2014 woonden er naar schatting 543.000 Tunesische migranten – waarvan het merendeel ‘arbeidsmigrant’ – buiten Tunesië, wat neerkomt op 4.7% van de totale bevolking.[250] Er is de Tunesische overheid dan ook veel aan gelegen om die migratie goed te laten verlopen.[251] Bij de uitvoering zijn verschillende organisaties betrokken, variërend van overheidsinstellingen en internationale organisaties tot de private sector in binnen- en buitenland.

Ten eerste de relevante overheidsinstellingen. Migratiebeleid valt in Tunesië officieel onder de bevoegdheid van het ministerie van Sociale Zaken. Drie actoren zijn daarbinnen relevant: de Secretary of State for Migrations and Tunisians Abroad (SEMTE); het Office des Tunisiens à l’Étranger (OTE); en L'Observatoire National de la Migration (ONM).[252] Eerstgenoemde werd in 2011 benoemd als bewindspersoon werkend vanuit het ministerie van Sociale Zaken, en kreeg een coördinerende rol op het domein ‘migratie en Tunesiërs in het buitenland’. Met het aantreden van de regering in januari 2014 bleef de post van staatssecretaris vacant, maar behield men de opgezette, coördinerende organisatiestructuur (inclusief twee directoraten-generaal[253] en de migratieadviseur in het kabinet van de minister).[254] In de regering van premier Hichem Mechichi, die in oktober 2020 is aangetreden is er weer een staatssecretaris voor buitenlandse zaken benoemd, die ook verantwoordelijk zal zijn voor migratie.

Het Office des Tunisiens à l’Étranger is eveneens opgericht als onderdeel van het ministerie van Sociale Zaken, en is relevant omdat het voor mobiele werknemers een eerste aanspreekpunt vormt in het gast- of bestemmingsland. OTE heeft kantoren in alle belangrijke gast- en bestemmingslanden, en bovendien is het mandaat door de jaren heen flink uitgebreid: van ondersteuning voor migranten (en het monitoren van hun politieke activiteiten) tot dienstverlening aan Tunesische mobiele werkers op relevante gebieden als onderwijs, sociale zekerheid, administratieve ondersteuning en re-integratie van terugkerende migranten.[255] De derde structuur binnen het ministerie van Sociale Zaken – het ONM – verzamelt en verwerkt data over (arbeids)migratie.[256]

Het ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministère des Affaires étrangères, de la Migration et des Tunisiens a l’Etranger, is verantwoordelijk voor het onderhandelen en coördineren van internationale en bilaterale akkoorden op het gebied van migratie.[257] Via het directoraat-generaal Consulaire Zaken registreert het bovendien hoeveel en welke Tunesiërs zich (legaal) in het buitenland bevinden. Het ministerie van Justitie checkt mobiliteitsovereenkomsten met derde landen op consistentie met het overige juridische kader. Onderhandelingen over bilaterale arbeidsovereenkomsten met derde landen vallen onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Beroepsopleiding en Werkgelegenheid.[258] Vanuit laatstgenoemde ministerie opereert tevens een belangrijke, publieke organisatie voor wat betreft circulaire migratie: het Agence Nationale pour l’Emploi et le Travail Indépendant (ANETI). Deze uitvoeringsorganisatie – qua sommige taken enigszins vergelijkbaar met het UWV in Nederland – heeft een internationale werkgelegenheidsafdeling, die belast is met het in goede banen leiden van internationale plaatsingen van Tunesische werknemers, waaronder het begeleiden van werkzoekenden bij het rekruteringsproces, aanbieden van aanvullende opleidingsprogramma’s en arbeidsmarkt­integratie bij terugkeer.[259] Het Agence Tunisienne de Coopération Technique (ATCT) is een organisatie – verbonden aan het ministerie van Economie, Financiën en Investeringsondersteuning – die ook gespecialiseerd is in het rekruteren en begeleiden van internationaal mobiele werkers, in het bijzonder van (veelal hoogopgeleide) technische experts.[260] ATCT werkt met een digitaal platform voor kandidaten en vacatures. De Golfstaten zijn de belangrijkste bestemming, met op enige afstand daarna ook Europese landen en de Verenigde Staten. Volgens onderzoek zijn het voor een groot deel Tunesische ambtenaren, die op deze manier als technisch expert of consultant worden uitgezonden.[261] Een laatste ministerie dat van belang is, is het ministerie van Onderwijs, dat samenwerkt met het Nederlandse ministerie van OC&W in het kader van internationale onderwijsprojecten, zoals de Sandwich PhD-trajecten van de Wageningen Universiteit.

Naast overheidsinstellingen zijn, ten tweede, internationale organisaties betrokken bij de uitvoering van aspecten van het migratiebeleid in Tunesië. Voor circulaire migratie is vooral de International Organization for Migration (IOM) relevant. Eind vorig jaar heeft het een 22-maanden durend project tussen Tunesië en België afgerond, waarbij een groep van 31 pas afgestudeerden een stage van zes maanden in België kreeg aangeboden om werkervaring op te doen.[262] Met uitzondering van twee deelnemers, vond iedereen naderhand een baan (in Tunesië, dan wel in België). Noemenswaardig is voorts nog het ILO-kantoor, dat wordt aangestuurd vanuit Algerije en zich vooral richt op werkgelegenheid voor jongeren, en het versterken van publieke uitvoeringsorganisaties die zich richten op werkgelegenheid.[263] Dat laatste is vanuit een doelstelling van capaciteitsopbouw interessant in het kader van dit onderzoek.

Een derde groep actoren die relevant is vanuit institutioneel perspectief, zijn organisaties die vanuit andere EU-lidstaten mobiliteitsprogramma’s hebben opgezet met Tunesië. Met name Frankrijk en Duitsland zijn op dit vlak actief, met eigen kantoren in Tunis van het Franse OFII (Office Français de l’Immigration et Intégration) en het Duitse GIZ (Deutsche Gesellschaft für Internationale Zusammenarbeit). De ervaring van OFII gaat het langste terug, namelijk tot begin jaren zeventig van de vorige eeuw. Sinds dat moment bestaat het eerdergenoemde bilaterale samenwerkingskader waarbij mobiele werknemers uit drie regio’s in Tunesië jaarlijks veelal bij dezelfde werkgevers in drie Franse provincies terugkeren voor seizoenarbeid.[264] Verder was OFII betrokken bij het LEMMA-project (2016 – 2019), waarbij zij de Tunesische overheid, in het kader van de EU-Tunisia Mobility Partnership, technische ondersteuning bood bij capaciteitsopbouw. OFII was daarbij specifiek verantwoordelijk voor het onderdeel ‘re-integratie van terugkerende migranten’.[265] GIZ is onder andere tussen 2014 en 2016 uitvoerende partij geweest samen met het Tunesische ANETI, van het ‘German-Tunisia Mobility Pact’, dat als doel had het rekruteren van hoogopgeleide migranten in Tunesië.[266] Ook is GIZ, samen met Enabel, IOM en ILO, betrokken bij het al eerder genoemde project getiteld ‘Towards a Holistic Approach to Labour Migration Governande and Labour Mobility in North Africa(THAMM). Dit project onderkent nadrukkelijk de noodzaak van capaciteitsopbouw, voorafgaand aan het opzetten van legale arbeidsmigratieproefprojecten, en richt zich op Marokko, Tunesië en Egypte als thuislanden en Duitsland als gastland.[267]

Een laatste institutioneel aanknopingspunt zijn de actoren uit de private sector en onderwijsinstellingen die al actief zijn in Tunesië. Zo zijn Nederlandse bedrijven in de glastuinbouwsector en ICT-sector, die in Tunesië investeren en vestigingen hebben, mogelijk geïnteresseerde partners voor intra-company kortdurende mobiliteitsprogramma’s. Op die manier kan het Tunesisch (midden)management werkervaring in het Nederlandse moederbedrijf opdoen, en interne opleidingen of kortlopende cursussen in Nederland volgen. Het gaat hier om kleine aantallen en Nederlandse bedrijven doen dit ook al incidenteel op eigen initiatief, maar dit traject zou geïnstitutionaliseerd kunnen worden, en beter gefaciliteerd. Een dergelijk mobiliteitstraject heeft als voordeel dat het voor de rekrutering kan steunen op de private partijen in kwestie. Hetzelfde geldt voor samenwerking tussen kennisinstellingen. In dit kader verdient het zogenaamde Orange Knowledge Programme (OKP) van het ministerie van Buitenlandse Zaken vermelding, dat wordt uitgevoerd door Nuffic, de Nederlandse organisatie voor internationalisering in onderwijs. Doel van het OKP is bij te dragen aan duurzame en inclusieve ontwikkeling door de versterking van organisaties die van belang zijn voor sectorale ontwikkeling in OKP-partnerlanden. OKP werkt met drie typen programma’s: individuele beurzen, trainingen van groepen, en institutionele projecten die gericht zijn op duurzame verbetering van de capaciteit op het gebied van beroeps- en hoger onderwijs. Tunesië is in juli 2019 toegevoegd aan de lijst van full-programme countries. De strategische focus van het OKP ligt in Tunesië op groei van en werkgelegenheid in de landbouwsector, en op stabiliteit, migratie, veiligheid en de rule of law.[268] Nuffic heeft in dit kader een inventarisatie gemaakt van het onderwijssysteem in Tunesië, en de meest gangbare diploma’s in Tunesië vertaald naar equivalenten in het Nederlandse onderwijssysteem.[269]

Nigeria

Zoals eerder genoemd is het Nigeriaanse migratiebeleid vastgelegd in de National Policy on Migration (NPM), dat wordt gecoördineerd door de National Commission for Refugees Migrants and Internally Displaced People (NCFRI).[270] De NPM is in 2015 formeel aangenomen en heeft geleid tot het Plan of Action for National Migration Policy (2019 – 2023) waarin “het in goede banen leiden van arbeidsmigratie”[271] als één van de actieplannen is opgenomen. Momenteel zijn hier meer dan twintig nationale en internationale organisaties bij betrokken, maar is het Federal Ministry of Labour and Employment (FMLE) formeel coördinator van de uitvoering van het arbeidsmigratiebeleid.[272] Om consensus te bereiken onder alle relevante actoren, is er een zogeheten Technical Working Committee (TWC) in het leven geroepen, dat bestaat uit vertegenwoordigers van relevante ministeries, departementen en agentschappen van de overheid.[273] Dit comité is belast met advisering van de regering aangaande arbeidsmigratie: welke regelgeving omtrent arbeidsmigratie is nodig, en hoe moet dat beleid vervolgens worden uitgevoerd? Een belangrijke actor binnen het FMLE is de International Labour Migration Desk (ILMD), die tevens de secretariaatsfunctie in de TWC vervult.[274] Het FMLE is tevens betrokken vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het creëren van banen voor jongeren, en het controleren van uitzendbureaus om uitbuiting van arbeidsmigranten tegen te gaan. Een publieke infrastructuur voor rekrutering en internationale mobiliteit (zoals die bestaat in Tunesië) ontbreekt, deze functie wordt voornamelijk vervuld door Private Employment Agencies (PEA’s).

Het ministerie van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor bilaterale partnerschappen, en het registreren van Nigerianen in het buitenland. Een publieke organisatie die onder de verantwoordelijkheid van dit ministerie is opgericht, is de Nigerians in Diaspora Commission (NIDCOM).[275] Remittances vormen een belangrijke inkomstenbron van Nigeria, en mede om die reden worden inspanningen gepleegd om diaspora te betrekken bij onder andere het migratiebeleid en bij ontwikkelingsprojecten. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft voorts reeds in 1987 een programma opgestart onder de naam Technical Aid Corps (TAC). Via dit programma worden ervaren Nigeriaanse professionals en experts gerekruteerd om als vrijwilliger twee jaar te werken in het buitenland. Waar publieke rekruterings- en bemiddelingsbureaus verder ontbreken in Nigeria, is deze publieke infrastructuur mogelijk een aanknopingspunt voor internationale mobiliteitsprogramma’s naar Europese bestemmingen (vergelijk ATCT in Tunesië).

Het ministerie van Onderwijs, is relevant waar het gaat om samenwerking op het gebied van onderwijs- en kennisontwikkelingsprogramma’s, inclusief circulaire programma’s voor masteropleidingen en korte cursussen. Onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken tenslotte, opereert de Nigeria Immigration Services (NIS), die verantwoordelijk is voor het verstrekken van reisdocumenten.[276] Ook de National Population Commission (NPopC), die onder andere (migratie)data verzamelt en verwerkt valt onder dit ministerie.[277]

Opvallend is dat de proefprojecten voor circulaire migratie die de afgelopen jaren zijn gestart niet direct samenwerken met overheidsorganisaties, maar met internationale organisaties en met private partijen. Zo is IOM, in samenwerking met de Netherlands-Africa Business Council (NABC), bezig met het opzetten van het MATCH-programma.[278] Zoals eerder genoemd probeert dit circulaire migratieproject in tekorten op de arbeidsmarkt in vier Europese landen (Italië, België, Luxemburg en Nederland) te voorzien, door zo’n 200 mobiele werknemers uit Nigeria en Senegal de mogelijkheid te bieden om één à twee jaar te werken in voornamelijk de ICT-sector in de Europese landen in kwestie. IOM vertrouwt voor het rekruteringsproces op de private internationale rekruteringspartij Aldelia, die werkt met een digitaal platform voor kandidaten en werkgevers. Voor de uitvoering van het MPF-proefproject Digital Explorers tussen Litouwen en Nigeria wordt samengewerkt met een Nigeriaanse private partij genaamd Ventures Platform, die kapitaal, capaciteitsopbouw en ondersteuning biedt aan ICT-ondernemers.[279] Dit project is één van de vier proefprojecten die momenteel worden gefinancierd door de Europese Unie, en bood 15 ICT-specialisten de mogelijkheid om voor de periode van een jaar in Litouwen werkervaring op te doen in de ICT-sector.[280] Het eerste project is geëindigd in september 2020 en op dit moment wordt er gewerkt aan een tweede project, genaamd ‘Female Track’, waarbij 15 vrouwelijke ICT’ers een traineeship van 6 maanden zullen volgen in een ICT-bedrijf in Litouwen.

Ook in Nigeria zijn Nederlandse ondernemingen in de landbouw en ICT-branche actief die institutioneel aanknopingspunt kunnen vormen voor een intra-company mobiliteitsprogramma. Voorts heeft het bedrijf Tunga relevante digitale infrastructuur aangelegd door via een digitaal platform developers uit Nigeria en andere Afrikaanse landen aan bedrijfsprocessen elders in de wereld te koppelen. Dat doet Tunga via outsourcing of door via digitale technologie remote of virtuele teams op te zetten.[281] Tunga en de Nederlandse MKB-bedrijven die werken met een remote developer collega in Nigeria zouden zeer geïnteresseerd zijn in een (bijvoorbeeld jaarlijks terugkerende) mobiliteitscomponent, waarbij de remote werkende collega de gelegenheid zou krijgen om een periode in het Nederlandse moederbedrijf in teamverband te werken en eventuele en/of externe korte opleidingen te doen.

Ten slotte is in Nigeria ook institutionele infrastructuur ontwikkeld met instellingen van hoger en beroepsonderwijs in het kader van bovengenoemd Orange Knowledge Program (OKP). In Nigeria is dit programma onder meer gericht op voedselzekerheid en landbouw, agro food en tuinbouw. Net als in Tunesië is een medewerker aangesteld op de Nederlandse ambassade in Abuja om dit programma te helpen uitvoeren met uitvoeringsorganisatie Nuffic. Met het ministerie van Onderwijs in Abuja bestaat in dit kader reeds een goede samenwerkingsrelatie. Nuffic heeft ook voor Nigeria een vergelijking gemaakt van diploma’s verworven in het Nigeriaanse onderwijssysteem en Nederlandse equivalenten.[282]

Ethiopië

De basis voor internationale mobiliteitsprogramma’s in Ethiopië is de genoemde Ethiopian Overseas Employment Proclamation No. 923/2016. Vier instituties hebben de technische leiding in het faciliteren van de overzees legale arbeidsmigratie, te weten het ministerie van Arbeid en Sociale Zaken (MoLSA), het ministerie van Buitenlandse Zaken (MoFA), de Job Creation Commission Ethiopia (JCC) en de ILO. Het MoLSA heeft een aantal departementen opgericht om arbeidscontracten goed te keuren, potentiële arbeidsmigranten op te leiden en toezicht te houden op de werkgelegenheid in het buitenland.[283] MoFA onderhoudt de diplomatieke relaties met ontvangende landen en speelt een rol in het waarborgen van de rechten van Ethiopiërs die overzees werken.[284] De JCC heeft van de Raad van Ministers de opdracht gekregen om de leiding te nemen in het creëren van banen, relevante partijen te coördineren en resultaten te monitoren en evalueren.[285] De ILO speelt een belangrijke rol in the technical lead, zoals dit gezelschap van vier instituties wordt genoemd, door zijn kennis en ervaring op het gebied van legale migratie, en de opgebouwde goede werkrelatie met MoLSA en de JCC. Deze vier partijen bieden een eerste institutioneel aangrijpingspunt voor een duurzaam partnerschap tussen Nederland en Ethiopië met het oog op sturing van migratie. Daarnaast is de Ethiopian Immigration Nationality & Vital Event Agency (INVEA) een belangrijke stakeholder als verantwoordelijke voor burgerregistratie en het ID-systeem, paspoorten, visa verstrekking en grenscontrole.

Ethiopië kent nog geen institutionele infrastructuur voor mobiliteitsprogramma’s naar Europese landen. De JCC is evenwel een sleutelpartner, aangezien het een publieke instelling is, met korte lijnen naar betrokken ministeries. De JCC werkt onder andere aan een digitaal platform voor potentiële kandidaten voor overzees werk. Een lastig aspect van het wervingsproces van kandidaten is het verifiëren van documenten (zoals geboorte– en opleidingscertificaten, en een verklaring omtrent het gedrag), en het testen van kandidaten. De ambitie is om een digitaal platform te ontwikkelen waar werkgevers of recruiters kandidaten kunnen selecteren die vervolgens snel beschikbaar zijn doordat al hun documenten al verzameld zijn. Deze digitale infrastructuur van de JCC is een goed aanknopingspunt voor capaciteitsopbouw, om op termijn mobiliteitsprogramma’s te faciliteren. Private recruiters zoals Tunga en Aldelia die al in verschillende Afrikaanse landen werken met dergelijke digitale platforms, maar nog niet in Ethiopië, zijn geïnteresseerd om de verbinding met de JCC te maken, en zouden een rol kunnen spelen in deze capaciteitsopbouw. Naast de JCC zijn er in Ethiopië ook veel Private Recruiting and Employment Agencies (PREAs) actief. Hoewel er verbeteringen zijn doorgevoerd door de herziening van de proclamatie, is er nog steeds onduidelijkheid over wie een PREA-licentie kan afgeven en zijn er grote verschillen in kwaliteit en betrouwbaarheid van de PREAs. IOM probeert hier, met steun van Nederland, verbetering in te brengen door middel van het bevorderen van ethical recruitment.

Een aantal instituties is voorts interessant gezien hun ervaring met terugkeerprogramma’s. De Agency for Returnees and Returnees Affairs (ARRA), gefinancierd door de EU en de UNHCR, en het Joint Initiative for Migrant Protection and Reintegration in Ethiopa van de EU en de IOM[286], begeleiden Ethiopiërs die terug willen keren bij re-integratie. De ILO heeft tussen 2015 en 2018 het project Support to the Reintegration of Returnees in Ethiopia uitgevoerd waarbij terugkeerders werden ondersteund bij het vinden van werk.[287] De EU financiert ook het Stemming Irregular migration in Northern and Central Ethiopia programma, dat wordt uitgevoerd door het Italiaanse ministerie van Buitenlandse Zaken en Internationale Samenwerking, de Italiaanse ambassade in Ethiopië en de Italian Agency for Development Cooperation (AICS). Het doel van dit programma is om werkgelegenheid te creëren in de regio’s waarvandaan relatief veel irreguliere migranten vertrekken, en teruggekeerde Ethiopiërs te ondersteunen.[288] De ervaringen van deze instituties en van terugkeerders kunnen leerzaam zijn voor de terugkeerfase van circulaire migratieprogramma’s.

Verschillende Europese landen zijn actief in capaciteitsopbouw op het gebied van migratiemanagement. Zo voert de Duitse Gesellschaft für Internationale Zusammenarbeit (GIZ) het project Better Migration Management uit, gefinancierd door de EU en het Duitse ministerie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling.[289] GIZ werkt ook samen met het Ethiopische ministerie voor Wetenschap en Hoger Onderwijs (MoSHE) aan het Sustainable Training and Education Programma (STEP).[290] Het Verenigd Koninkrijk werkt samen met ILO aan een project Improved labour migration governance to protect migrant workers and combat irregular migration in Ethiopia.[291] Het Noorse ministerie van Buitenlandse Zaken, werkt samen met het Ethiopische ministerie van Onderwijs aan een project genaamd SKILL-up Ethiopia dat zich richt op het verbeteren van Technical and Vocational Education and Training (TVET).[292] Gezien het grote aantal projecten dringt de vraag zich op of er (voldoende) coördinatie plaatsvindt om te leren van elkaars ervaringen, en mogelijk enige arbeidsverdeling af te spreken.

Wat Nederlandse private partijen betreft, zijn er in de tuinbouw- en ICT-sector verschillende bedrijven die geïnteresseerd zijn in een intra-company circulair migratie programma. Heineken brengt dit op eigen initiatief reeds in de praktijk. Ook hier gaat het vooralsnog om kleine aantallen.

Daarnaast is het Nederlandse investeringsbedrijf NEDAMCO in januari 2019 het Nedamco Ethiopia Cloud Initiative gestart. Het doel van dit programma is om in 10 jaar tijd, 100.000 Ethiopische jongeren op te leiden in cloud technologie. Doel is bij te dragen aan de creatie van een kenniseconomie en jeugdwerkgelegenheid, en Ethiopië aantrekkelijker te maken voor outsourcing voor het topsegment van de internationale cloud business, zoals Google, Amazon en Microsoft die reeds betrokken zijn bij het programma. Nedamco heeft aangegeven een circulair element na te streven als onderdeel van dit programma, in de vorm van een stage voor excellente kandidaten bij het moederbedrijf of bij een Europese universiteit.

Nederlandse universiteiten en hogescholen zijn actief in Ethiopië, en hebben ter plaatse ook eigen infrastructuur opgebouwd. Dat geldt onder andere voor Wageningen University and Research en de Maastricht School of Management, die momenteel het Bright Future in Agriculture project implementeert, samen met de Ethiopian Federal TVET Institute, als onderdeel van het Nuffic Orange Knowledge Programme.

9.4 Bilaterale instituties

De afgelopen jaren hebben een hausse aan hoog bezoek over en weer te zien gegeven tussen de Nederlandse regering aan de ene kant en de Tunesische, Ethiopische en Nigeriaanse regering aan de andere kant. In het geval van Tunesië en Nigeria zijn MoU’s ondertekend waarin de aspiratie om de migratiesamenwerking te intensiveren is vastgelegd. Deze uitwisseling op politiek topniveau is van groot belang om de politieke wil tot uitbouw van de migratiesamenwerking te onderstrepen. Uitzonderingen daargelaten is er evenwel nog niet geïnvesteerd in de opbouw van brede bilaterale partnerschap-structuren die deze intensivering ten uitvoer zouden kunnen brengen. Daarbij gaat het om een bredere stakeholdergemeenschap van betrokken ministeries, sociale partners, sleutelspelers uit de ICT- en landbouwsector, uitvoeringsorganisaties zoals public employment agencies, en immigratiediensten, onderwijsinstellingen, en cruciale kennispartners. Een eerste fase van mobiliteit zou zich op deze stakeholdergemeenschap moeten richten, met het oog op de noodzakelijke institutie-opbouw voor het uitvoeren van circulaire migratieprogramma’s in de toekomst. Een voorbeeld van een project dat vanuit deze gedachte van capaciteitsopbouw bij relevante stakeholders wordt gefinancierd in het kader van de Migration Partnership Facility van de Europese Commissie is het Migration Management Diploma Programme for Representatives of MP and CAMM Countries (MMDP). Dit capaciteitsopbouw initiatief is bedoeld om ambtenaren afkomstig uit diverse landen (waaronder Ethiopië, Nigeria en Tunesië) op te leiden die werkzaam zijn op het gebied van asiel en migratie. De fulltime training van drie maanden gaat in de lente van 2021 online plaatsvinden, waarbij er onder andere drie cursussen worden gegeven in: Migration Management and Protection, Migration and Development en Migration Policy.[293]

Erkenning van het feit dat het opzetten van internationale mobiliteitsprogramma’s een intense vorm van bilaterale samenwerking vereist, zou impliceren dat een dergelijk programma strategischer ingezet wordt met het oog op bilaterale institutie-opbouw. Een Nederlands projectvoorstel in het kader van de MPF van de EC zou zich in eerste fase moeten richten op een reeks bilaterale strategische werkconferenties met respectievelijk Tunesische, Ethiopische en Nigeriaanse stakeholders, georganiseerd in nauwe samenwerking tussen de betrokken ministeries en kennispartners in respectievelijk het land van oorsprong en in Nederland. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden tussen de brede groep van betrokken institutionele stakeholders (ministeries, uitvoeringsorganisaties, sociale partners, kennisorganisaties, sectorale actoren zoals betrokken ondernemingen en onderwijsinstellingen), een technical lead van sleutelpartners die een internationaal mobiliteitsprogramma zouden kunnen uitvoeren (betrokken sleutelministeries, uitvoerende partij, kennisinstelling), en sectorale comités van betrokken ministeries, brancheorganisaties, pionierende ondernemingen, sociale partners en kennisinstellingen. Het eerste paar strategische werkconferenties in Nederland en in het land van oorsprong zou zich moeten richten op grondige kennismaking van een brede groep van betrokken institutionele stakeholders, het ontwikkelen van een gemeenschappelijk narratief voor sturing van migratie en internationale mobiliteitsprogramma’s in dat kader, en presentatie en bespreking van de mogelijkheden in de sectoren landbouw en ICT. Een tweede paar werkconferenties zou in kleiner bilateraal gezelschap tussen de technical leads van het land van oorsprong en Nederland plaatsvinden, en als doel hebben om het internationale mobiliteitsprogramma gezamenlijk te ontwikkelen.

9.5 Europese coördinerende instituties

Het nieuwe politieke momentum dat het voorgestelde migratie- en asielpact van de Europese Commissie teweegbrengt, zou aangegrepen kunnen worden om de Europese coördinatie van de externe dimensie, en in het bijzonder van het ontwikkelen van internationale mobiliteitsprogramma’s, te versterken. De voor de hand liggende institutionele aanknopingspunten hiervoor zijn het Strategisch Comité Immigratie, Grenzen en Asiel (SCIFA), de Groep op Hoog Niveau Asiel- en Migratievraagstukken (HLWG), en de meer ad-hoc samenwerking tussen migratiegezanten van de EU-lidstaten. Het SCIFA is door COREPER ingesteld ter voorbereiding van strategische vraagstukken voor de JBZ-Raad op het terrein van migratie, grenzen, asiel en visa. De HLWG is ooit op voorstel van Nederland (tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap in 1997) in het leven geroepen, onder andere om een geïntegreerde strategie te ontwikkelen voor de samenwerking met landen buiten de EU op het gebied van asiel en migratie.

In zowel het SCIFA als in de HLWG is de externe dimensie van het migratie- en asielpact recentelijk geagendeerd (inclusief bespreking van lopende internationale mobiliteitsprogramma’s en proefprojecten gefinancierd door de EC). Maar voor een strategische versterkte inzet op internationale samenwerking met het oog op betere sturing van migratie zullen beide gremia samen moeten optrekken, om het justitie- en buitenlandse zaken perspectief van de lidstaten te integreren. Ook is coördinatie nodig vanuit de Europese Commissie in de ondersteuning van de migratie-gezanten van gelijkgezinde lidstaten in de richting van individuele derde landen. Tegen die achtergrond is het opmerkelijk dat wel is voorzien in een zogenaamde terugkeercoördinator die moet gaan toezien op de EU-interne coördinatie van de terugkeersamenwerking, maar niet in een figuur van een partnerschap-coördinator, die lidstaten in de onderhandelingen met derde landen kan bijstaan.

Conclusie onderzoeksvraag 9

Welke institutionele aanknopingspunten zijn aanwezig voor een circulair migratieprogramma tussen Nederland aan de ene kant, en Tunesië, Ethiopië en Nigeria aan de andere kant?

Een inventarisatie van de institutionele aanknopingspunten die aanwezig zijn voor een circulair migratieprogramma, tussen Nederland aan de ene kant, en Tunesië, Ethiopië en Nigeria aan de andere kant, leert dat een eerste strategische inspanning gericht zou moeten zijn op institutie-opbouw. Die institutieopbouw is ten eerste nodig om een gedeelde beleidstheorie te ontwikkelen met alle stakeholders. De Nederlandse kennisinstellingen die de afgelopen jaren een rol hebben gespeeld in het onderzoek naar mogelijkheden voor legale migratie (SEO, ACVZ en Clingendael) kunnen daarin een faciliterende rol spelen, door op basis van hun rapporten een reeks strategische werkconferenties te organiseren waar alle betrokken stakeholders aan deelnemen. Op deze wijze kan een gedragen beleidstheorie en een voorstel voor een Nederlands project in het kader van de Migration Partnership Facility van de Europese Commissie worden ontwikkeld.

Op basis van de inventarisatie van institutionele aanknopingspunten in dit hoofdstuk kan voor Nederland en voor de drie landen van oorsprong een drietal typen gremia worden geïdentificeerd, dat cruciaal zal zijn in deze institutie-opbouw:

Een technical lead, bestaande uit de publieke sleutelactoren voor het uitvoeren van internationale mobiliteitsprogramma’s: doorgaans de ministeries van Buitenlandse, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Justitie en Veiligheid, ambassades, publieke uitvoeringsinstanties (UWV, IND, public employment agencies), beoogde uitvoeringsorganisaties van internationale mobiliteitsprogramma’s, en sleutelkennisinstellingen;

Sectorale groepen: bestaande uit de technical lead plus sociale partners op sectorniveau (relevante sectorministeries zoals Economische Zaken, Landbouw, Onderwijs, brancheorganisatie, pionierende ondernemers, sector vakbond, relevante onderwijsinstellingen);

Een strategisch groep: bestaande uit de technical lead plus een bredere groep van sociale partners, kennisinstellingen, relevante civil society organisaties, diasporagemeenschappen, betrokken internationale instellingen (IOM, ILO), en waar relevant aangevuld met de sectorale groepen.

De ervaring uit eerdere proefprojecten leert dat het cruciaal is dat deze gremia als concentrische cirkels functioneren – met de technical lead in de driver’s seat – en niet als parallelle stuur- en adviesgroepen. Het is van belang dat deze groepen periodiek gemeenschappelijk overleg hebben, met het oog op de ontwikkeling van een politiek narratief gebaseerd op het gedeelde belang vanuit de verschillende betrokken invalshoeken, een gedragen plan voor capaciteitsopbouw en de ontwikkeling van internationale mobiliteitsprogramma’s en voorstellen in dat kader voor proefprojecten, monitoring, en periodieke bijsturing waar nodig.

De onderhandelingen over het migratie- en asielpact van de EC geven nieuw politiek momentum om de Europese coördinatie van de externe dimensie te versterken, en de uitbouw van internationale mobiliteitsprogramma’s in dat kader beter te faciliteren en coördineren vanuit de EU. Daartoe zouden het SCIFA en de HLWG in een gemeenschappelijk initiatief een externe institutionele component kunnen voorbereiden in samenwerking met de Europese Commissie.

Zie “Lessons learnt” van ILO, IOM en GIZ, in ‘Action Document for EU Trust Fund to be used for the decisions of the Operational Committee of December 2018, Towards a Holistic Approach to Labour Migration Governance in North Africa (T05-EUTF-NOA-REG-06), p. 11.
Zie “Lessons learnt” van ILO, IOM en GIZ, op.cit, p. 11: “It is similarly essential to involve workers and employers organisations during the entire cycle of implementation of the mobility schemes (during preparation, recruitment and placement), through tripartite sectoral committees in origin and destination countries” en ook Siegel, M., en Van der Vorst, V. 2012. Evaluation of the “Blue Birds” Circular Migration Pilot in The Netherlands, Maastricht, Maastricht Graduate School of Governance (MGSoG), link.
p. 40: “In a future pilot project, specific sector choice should be considered. Outlining a selected number of sectors means that an executor is focusing on specific areas within the Dutch labour market. A specific focus makes it possible to deepen instead of broaden strategies. While focusing on one sector and learning during the process what employers demand and what strategies are needed allows matches to be made more effectively.” Zie link.
Zie SER, Make it in the Netherlands, 2016, September, link.
Dat wil zeggen: de eerste generatie, geboren in Tunesië. Zie: De Bel-Air, F. 2016. Migration profile: Tunisia, Florence, Migration Policy Centre, 5.
De National Migration Strategy is tot op heden niet officieel gevalideerd (op politiek niveau).
European Training Foundation (ETF), Migrant support measures from an employment and skills perspective (MISMES): Tunisia, 2015. April.
‘International Cooperation on Migration’ en ‘Planning and Follow-up of Migrants’.
ETF, op. cit., p.8.
Ibid.
Missions, L'Observatoire National de la Migration, Tunis, link (Geraadpleegd op 3 September 2020).
Role and responsibilities, Le Ministère des Affaires étrangères, de la Migration et des Tunisiens a l’Etranger, Tunis, link (Geraadpleegd op 19 september 2020). 
ETF, op. cit.
Ibid.
Missions de l’ATCT, Agence Tunisienne de Coopération Technique, Tunis, link (Geraadpleegd op 10 March 2020).
ETF, op. cit., p.9.
Belgian-Backed Labour Migration Initiative Boosts Employability of Tunisian Youth, IOM, link (Geraadpleegd op 16 september 2020).
Office français de l’immigration et de l’intégration (OFII), Ministère de l’Europe et des Affaires Étrangères, 2020, link (Geraadpleegd op 2 augustus 2020).
LEMMA – Working together for mobility, Expertise France, Paris, link (Geraadpleegd op 2 september 2020).
German-Tunisian Mobility Pact: Gain capacities, create perspectives, GIZ, Tunis, link (Geraadpleegd op 2 augustus 2020).
Towards a Holistic Approach to Labour Migration Governance and Labour Mobility in North Africa, European Commission, 2018, link (Geraadpleegd op 25 november 2020).
Nuffic, Tunisia – Country Plan of Implementation Orange Knowledge Programme (OKP), link.
Nuffic, The education system of Tunisia described and compared with the Dutch system, 2018, link.
IOM, National Migration Policy 2015, 2015.
Plan of Action for National Migration Policy 2019 – 2023, link (Geraadpleegd op 2 august 2020).
Ibid.
IOM, National Policy on Labour Migration 2014, 2015.
Ibid, p. 33.
About NIDCOM, Nigerians in Diaspora Commission, Abuja, link (Geraadpleegd op 3 november 2020).
Services, Nigeria Immigration Service (NIS), Abuja, link (Geraadpleegd op 3 november 2020).
Our Mandate, National Population Commission, Abuja, link (Geraadpleegd op 3 november 2020).
Match, IOM, link (Geraadpleegd op 3 november 2020).
Zie link en link.
An Ungoing Journey to Connect ICT Markets, Digital Explorers, Lagos, link (Geraadpleegd op 4 september 2020).
Zie link
Nuffic, The education system of Nigeria described and compared with the Dutch system, 2017, link.
ILO, The Ethiopian Overseas Employment Proclamation No. 923/2016: A comprehensive analysis, 2017, p. 13.
Ibid. p. 18.
Our priorities, Job Creation Commission Ethiopia, Addis Abeba, link (Geraadpleegd 3 november 2020).
Ethiopia, IOM, link (Geraadpleegd op 5 November 2020).
Support to the Reintegration of Returnees in Ethiopia, ILO, link (Geraadpleegd op 2 november 2020).
SINCE, Ambasciata d’Italia Addis Abeba, link (Geraadpleegd op 2 november 2020).
Better Migration Management in Ethiopia, GIZ, Brussels, 2020, link (Geraadpleegd op 2 november 2020).
Making Skills Work for Economic Transformation of Ethiopia, GIZ, link (Geraadpleegd op 2 november 2020).
Improved Labour Migration Governance to Protect Migrant Workers and Combat Irregular Migration in Ethiopia, ILO, link (Geraadpleegd op 2 november 2020).
SKILL-UP Ethiopia, ILO, link (Geraadpleegd op 2 november 2020).
Migration Management Diploma Programma (MMDP), UNU-MERIT link (Geraadpleegd op 2 december 2020).