Research

Europe and the EU

Articles

CDA en sociaal Europa: de EU als een sociale markteconomie

20 Jul 2016 - 12:29
Een sociale markteconomie 
De EU is, zoals het verdrag ook aangeeft, een sociale markt economie en dat moet in beleid tot uitdrukking komen. Wel moeten we oppassen dat we aan de burger de illusie wekken dat de EU alle sociale problemen in de lidstaten kan oplossen. Naar gelang de beperkte bevoegdheden van de EU past ook bescheidenheid.

De verschillen tussen de lidstaten zijn groot, en ieder land zit met zijn eigen problemen. Dat kan je top-down niet allemaal regelen. Een fonds van 130 miljard oprichten en dat over de lidstaten uitstrooien om de jeugdwerkeloosheid op te lossen werkt niet, evenmin als spreken over Europese minimumlonen. In plaats daarvan moeten we de mobiliteit binnen de interne markt makkelijker en eerlijker laten verlopen met zaken als Erasmus, de detacheringsrichtlijn, de coördinatie van kwalificaties, diploma’s en sociale zekerheid.

Juncker’s social triple A
Het Youth Guarantee Initiative is een mooi concept. Het uitrollen in de lidstaten heeft echter niet zo’n succes als gehoopt, omdat het gepaard moet gaan met structurele hervormingen in de lidstaten zelf.

Het Junckerfonds (EFSI) heb ik nooit als een maatregel gezien die direct een sociaal aspect moest bevorderen. Het is een innovatieve manier om met publieke garanties de nodige private investeringen los te trekken als algemene aanjager voor economische groei en banen. Als penibele regio’s er niet in slagen met adequate investeringsplannen te komen, zijn er bovendien de regionale en cohesie fondsen.

De sociale dialoog werkt nog niet goed in Europa. Werknemers en werkgevers moeten nadrukkelijk meer om de tafel. De sociale dialoog van de lidstaten moet je echter niet vervangen met een Europese sociale dialoog die hoe dan ook de meningen in de verscheidene lidstaten niet goed zal weerspiegelen . Maar als de nationale sociale dialogen het ergens over eens zijn, moet de Commissie die wel serieus nemen.

De Asscher agenda en de herziening van de Detacheringsrichtlijn
Europa kan op het sociale aspect meerwaarde bieden door het garanderen van eerlijk verkeer van werknemers en diensten, met gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek. We moeten niet bang zijn voor competitie, maar dat moet op basis van kwaliteit gebeuren, niet op basis van loon en zeker niet op basis van werkomstandigheden.

Toelagen voor gevaarlijk of onregelmatig werk die volgens Nederlandse cao’s vaak verplicht zijn in bepaalde sectoren, dienen ook aan gedetacheerde werknemers uit andere lidstaten te worden uitgekeerd.

Het gelijkstellen van sociale zekerheid bij detachering zou echter de doodsteek van het vrije verkeer van diensten zijn. Het is aan een Limburgse ondernemer, die bijvoorbeeld een dienst verleent voor twee maanden in België en daarna Duitsland, teveel gevraagd om sociale lasten te moeten afdragen in de verschillende landen en te verrekenen bij terugkeer. De duur van detachering, de Commissie speekt over 2 jaar, zou je kunnen terugbrengen naar een half jaar om het probleem van oneerlijke concurrentie te ondervangen.

Fundamenteler is het faciliteren van mobiliteit bij met name laagopgeleiden (de hoog opgeleiden redden zich wel in de geglobaliseerde wereld) die in de statistieken nog steeds de dupe zijn van de crisis. Dat kan al door iets kleins zoals bijvoorbeeld een vervoerssubsidie vanuit huis voor mbo-ers wonend langs de grens naar een stageplek in Duitsland wel mogelijk te maken via het Erasmusfonds. Hierdoor neemt hun koudwatervrees af en wordt hun blik verruimd.

Een sociale les uit Brexit
Met de Brexit discussie zijn er nieuwe ideeën ontstaan over het vrije verkeer van personen. Zoals indexering van kinderbijslag op het woonlandbeginsel en een noodrem als de eigen voorzieningen onder druk komen te staan (ook al hebben EU arbeidsmigranten, arbeidsmobielen zou je ze moeten noemen, een positieve bijdrage geleverd aan het huishoudboekje van het VK). De deal is nu van tafel, maar het is interessant om daar nog eens naar te kijken om voor de burger te verzekeren dat Europa geen bedreiging is voor de welvaartstaat.

De Eurozone
Men heeft in 1992 nagelaten om de economische regels die men afsprak, vergezeld te laten gaan met adequate instrumenten om deze te kunnen handhaven. Het vertrouwen in de EU valt of staat met gelijke behandeling van de lidstaten. Dus zowel in geval van Frankrijk dat wordt ontzien in tegenstelling tot andere zuidelijke lidstaten als Duitsland dat met andere onevenwichtigheden kampt, zou moeten worden opgetreden.

Daarnaast hebben we binnen de eurozone een Europese Centrale Bank met één rentevoet, maar tegelijkertijd verschillende conjuncturen van de deelnemende landen. Hierdoor pakt de rentevoet op momenten voor de een gunstig uit en voor de ander niet.

Die onevenwichtigheden in de eurozone los je echter niet op door de beperkt mogelijke arbeidsmobiliteit. En een Europese fiscale capaciteit in de vorm van bijvoorbeeld het samenbundelen van werkeloosheidsuitkeringen van lidstaten op EU niveau is verre van ideaal. Wel moeten we discussie over zulke systemen in de toekomst blijven voeren onder de voorwaarde dat zij niet tot een permanente financiële transfer leiden. Bijvoorbeeld door bandbreedtes voor elk land apart af te spreken over wat onder normale omstandigheden de te verwachten werkeloosheid is, waarbij een Europees werkeloosheid verzekeringssysteem pas in werking treedt als de werkloosheid de bandbreedte overschrijdt.

Europa en pensioenen?
Het debat in Nederland wordt niet volledig op feiten gebaseerd. De pensioenfondsen kwamen als financiële instellingen in beeld bij het maken van regels voor de financiële sector na de crisis. Het is echter belangrijk dat pensioenfondsen als een sociaal model worden gezien en daar is de Europese pensioenrichtlijn op aangepast. Het gaat bij voorbeeld om de vraag welke mogelijkheden en garanties een Nederlandse bank heeft om pensioenverhuizing naar het buitenland tegen te gaan en hoe het zit met de inspraak van de deelnemers.

In de EU zijn er veel eerste pijler pensioenen die uit de lopende begrotingen van een land worden betaald en in geval van crisis en bij de huidige vergrijzing moeilijk in stand te houden zijn. Tweede pijler (bedrijfs-)pensioenen dienen door meer landen te worden opgezet. Dan is het wel belangrijk dat er een gemeenschappelijk kader is met algemeen toezicht en met minimumeisen zodat pensioenfondsen ook over de grenzen heen fatsoenlijk opereren en bestendig zijn; dit primair in het belang van de deelnemers.

____
Jeroen Lenaers is Europarlementariër namens het CDA binnen de EVP familie.