Research

Trade and Globalisation

Op-ed

Swinging & Trumping: wanneer een ander land je verkiezingen ondermijnt

17 Jan 2017 - 17:16
Bron: Wikipedia

Buitenlandse bemoeienis met een verkiezing is niks nieuws. Voor de Verenigde Staten zelfs een koud kunstje: zij doen het vaker dan wie dan ook.

De woest verlopen Amerikaanse presidentsverkiezingen leverden het verwijt op dat Rusland vals speelde door de uitslag ten nadele van Hillary Clinton te manipuleren. Ernstig, maar ook hypocriet, omdat de grootmachten zelf heel wat boter op hun hoofd hebben. Het enige wat nieuw is, zou de methode (hacken en lekken) zijn, maar verder is buitenlandse electorale interventie van oudsher een populaire sport. Onderzoeker Dov Levin onderzocht die inmenging door de VS en Rusland in de periode 1946-2000. Toen werden wereldwijd 937 verkiezingen gehouden, en Levin ontdekte liefst 117 gevallen van inmenging, 1 op de 8 dus. Het gaat niet eens om de indirecte vormen van buitenlandse inmenging, bijvoorbeeld de Amerikaanse uitnodigingsprogramma’s voor young leaders (destijds bijvoorbeeld Jan Peter Balkenende) die wekenlang in de VS mogen rondsnuffelen, en ook niet de hulprelaties met juniorpartners, maar om rechtstreekse verkiezingsinfiltratie. Die zal ná 2000 overigens niet minder geworden zijn, want het organiseren van militaire staatsgrepen is grof, duur en opzichtig, de subtielere en modernere methoden van interventie liggen meer voor de hand. Denk aan de westerse ‘hulp’ die Karzai in 2009 in Afghanistan in het zadel hield, of de rode loper die de Italiaanse premier Renzi kreeg in Washington.

Levin mocht CIA-archieven inzien, vlooide honderden memoires en biografieën door, ploegde door de notulen van de Foreign Relations of the United States, de officiële kroniek van de buitenlandse politiek bijgehouden door het State Department. Russische pogingen om buitenlandse verkiezingen te beïnvloeden dolf hij op uit de zogenoemde Mitrokhin-archieven – naar buiten gesmokkelde documenten van dissident Boekovski – talloze wetenschappelijke bladen en krantenarchieven, en vrachten onthullend materiaal dat na de ineenstorting van de Sovjet-Unie boven water kwam.

Geld is vaak, niet verrassend, het beproefde instrument. Miljoenen CIA-dollars vloeiden naar Thaise en Chileense bankrekeningen om kandidaten eind jaren zestig, begin jaren zeventig het gewenste duwtje te geven. Maar vaker is inmenging een kwestie van politiek maatwerk, door insiders kleurrijk gecategoriseerd onder labels als porking, goosing, drugging en spinning. Het verschil kan worden gemaakt door een goed getimede vrijlating van nazi-gevangenen uit Siberische kampen (West-Duitsland, 1953), het teruggeven van een militaire basis (door Rusland aan Finland, 1956), door ladingen bevroren Amerikaans vlees (Chili, 1964), het invliegen van spindoctors (naar Rusland, 1996) of het toedienen van drugs aan een presidentskandidaat vlak voordat die een belangrijke speech houdt (Filipijnen, 1953). Customized interventions in het jargon. Levin concludeert dat de VS zich in de naoorlogse periode tweemaal zo vaak aan interventie bezondigde (81 keer) als de Russen (37). Ze verdeelden netjes de markt: de VS vooral Azië en Latijns-Amerika, de Russen Europa. Die markt bestond uit zestig landen, je zou kunnen zeggen: de swing states van de wereld. Het grootste deel van de interventies was heimelijk. Voordeel daarvan is natuurlijk minder politiek risico voor de pleger, maar verrassenderwijs vond Levin dat openlijke inmenging meer resultaat heeft omdat die, onverholen als zij is, omvangrijker kan zijn.

En loont inmenging de moeite? Ja, zegt Levin, inmengingspogingen leiden gemiddeld tot een verkiezings-swing van wel 3 procent. Lijkt weinig, maar is in de praktijk vaak net genoeg om doorslaggevend te zijn. Geprojecteerd op presidentsverkiezingen in de VS zou een stemverschuiving van 3 procent wel zeven (van de veertien verkiezingen tussen 1946-2000) keer tot een andere bewoner van het Witte Huis hebben geleid.