Wereld Waterdag en de potentie van Waterdiplomatie
Wereld Waterdag en de potentie van Waterdiplomatie.
Ruben van Genderen en Jan Rood
Vandaag de 22e maart is het Wereld Waterdag. Nu zullen sommigen direct denken:
"Ja, zo ken ik er wel meer!". Alleen de VN organisaties gedenken jaarlijks al meer
dan honderd internationale dagen - waaronder Wereldmilieudag, Wereldvoedseldag,
Internationale Ouderendag en Internationale Jongerendag. Gisteren was het nog de Internationale dag voor de uitbanning van rassendiscriminatie, morgen is het Wereldmeteorologiedag en overmorgen Wereldtuberculosedag. En vandaag dus weer Wereld Waterdag; een dag die toch vooral in Nederland en in het Nederlands buitenlands beleid extra aandacht verdient.
Dat gebeurt vandaag ook tijdens de viering in Wageningen waar de nadruk ligt op
water en voedselzekerheid. Twee thema's die Ben Knapen in zijn tijd bij de
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in een kritische analyse van het
Nederlands buitenlands beleid al aanwees als onderwerpen waarop Nederland zich in
de wereld kon profileren. Sinds kort zijn het tevens twee van de vier prioritaire
thema's binnen de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking waarvoor dezelfde Ben
Knapen, maar nu als staatssecretaris, verantwoordelijk is. Is water inderdaad, zoals
door het huidige kabinet wordt gesteld, een kansrijke sector waarin Nederland zich in
zijn buitenlands beleid internationaal kan onderscheiden? En zo ja, waar ligt de kracht
van Nederland dan? Kan Nederland in het bijzonder een bijdrage leveren aan het
voorkomen van waterconflicten; een gevaar dat steeds duidelijker wordt als het gaat
om tal van grensoverschrijdende rivieren en watergebieden?
Dat water en vooral waterschaarste een steeds belangrijker thema op de internationale
agenda wordt, is evident. Vele onderzoeken wijzen erop dat de mondiale
waterschaarste zal toenemen door de sterke bevolkingsgroei, als gevolg van
klimaatverandering en door slecht waterbeheer. In het Menselijk
Ontwikkelingsrapport van 2006 van de Verenigde Naties werd al benadrukt dat het
mondiale zoetwatertekort niet alleen te wijten is aan fysieke schaarste, maar vooral
ook aan het optreden van staten. Dit geldt zeker voor een groot aantal van de 263
internationale rivieren die gedeeld worden door meerdere oeverstaten. Bovenstroomse
en benedenstroomse oeverstaten komen er dikwijls niet uit hoe ze bijvoorbeeld de
baten van hydro-energie, landbouw en consumptie van een rivier moeten verdelen. Bij
een groeiende schaarste aan water tekent zich hier een reeks van conflicten tussen
landen af in regio's die hoe dan ook niet als stabiel kunnen worden beschouwd:
Centraal-Azië, China en omgeving, het Midden-Oosten en Oost-Afrika. De vraag is
nu of Nederland in zijn buitenlands beleid een rol kan spelen bij het voorkomen en
oplossen van conflicten; wetende dat Nederland niet in de positie verkeert om landen
als China, Turkije en Israël de les te lezen, maar wellicht wel over kwaliteiten
beschikt waardoor het kan bijdragen aan de aanpak van dergelijke conflicten.
Op het eerste gezicht zijn die kwaliteiten ruimschoots aanwezig. Nederland als
'waterland' is een merk dat in de buitenwereld zeer bekend is en Nederland alleen al
op grond van reputatie een voorsprong geeft op tal van andere landen. Die reputatie
wordt geschraagd door brede kennis op het gebied van watertechniek en waterbeheer
en een omvangrijk nationaal en internationaal actief netwerk van kennisinstellingen
en ingenieurs- en adviesbureaus, die wereldwijd opereren op het gebied van
capaciteitsopbouw, training, consultancy, kennisoverdracht, etc. De Nederlandse
overheid beschikt daarnaast o.a. via ontwikkelingsgelden over de fondsen om deze
activiteiten te ondersteunen. In het kader van de beslechting van geschillen kan
daarnaast ook gewezen worden op het in Den Haag gevestigde Permanent Hof van
Arbitrage, dat momenteel betrokken is bij de arbitrage inzake een conflict over de
Indus rivier tussen Pakistan en India.
Kortom, op diverse dimensies verkeert Nederland in de positie om op het gebied van
'waterdiplomatie' een rol van betekenis te kunnen spelen. Aanzetten daartoe worden
o.a. in de kamerbrief 'Water voor Ontwikkeling' (januari 2012) gegeven. Maar is het
genoeg? Wat is nodig om daadwerkelijk een diplomatieke vuist te kunnen maken in
deze voor Nederland ook economisch zo belangrijke sector? Allereerst dat water
onderdeel wordt van het bredere buitenlands beleid en niet alleen vanuit de lens van
ontwikkelingssamenwerking wordt bezien. Betrokkenheid bij waterconflicten vereist,
naast inzet van hulp en kennis, ook gebruik van diplomatieke en juridische middelen,
en dat op onderlinge samenhangende wijze. Ten tweede, samenwerking tussen
overheid, kennisinstellingen en de watersector. Het vroegtijdig voorkomen van
waterconflicten vereist kennis van de lokale omstandigheden, inzet van kennis inzake
waterbeheer, training, enzovoort. Dat zijn aspecten die niet door een ministerie
kunnen worden geleverd maar die om betrokkenheid van andere partijen vragen. Ten
derde, internationale samenwerking. Sommige partijen bij een waterconflict zijn voor
Nederland simpelweg te groot. Dan is samenwerking met andere landen, al dan niet in
EU-verband, cruciaal. Het opbouwen van contacten en het aangaan van 'watercoalities'
is derhalve geboden omwille van een effectieve Nederlandse
waterdiplomatie. Laat Wereld Waterdag het begin van zo'n beleid markeren.
Ruben van Genderen is werkzaam bij de KU Leuven. Jan Rood is verbonden aan Instituut Clingendael.