Research

Europe and the EU

Articles

De discussie over het vrije verkeer van personen en diensten

21 Jul 2016 - 11:07
Bron: Free stock photo: Construction, Worker, Concrete - Free Image on Pixabay
Over het algemeen wordt de mogelijkheid voor EU burgers om waar dan ook in de EU te wonen, te werken en diensten te leveren gezien als een fundamenteel beginsel binnen de EU. Tegelijkertijd  bestaan hieromtrent ook zorgen die betrekking hebben op o.a. de vrees voor aantasting van de nationale verzorgingsstaat, arbeidsmarktverdringing en oneerlijke concurrentie. Er blijkt een spanning te bestaan tussen Europese verworvenheden en nationale verworvenheden. Deze spanning wordt in de EU echter op verschillende manieren waargenomen. Op basis van de bijdragen op deze site volgt hier een reflectie.
 
Het vrije verkeer van werknemers
Het vrije verkeer van werknemers bestaat in principe uit het wonen en werken van een EU burger in een andere lidstaat dan het eigen land, waarbij voor die burger dezelfde (sociale) rechten en plichten gelden. Van oneerlijke concurrentie of social dumping  (waarbij een EU burger onder disproportioneel lagere arbeidsvoorwaarden werkt dan de eigen burger in de lidstaat), zou dus in principe geen sprake kunnen zijn, mits de regelgeving goed gehandhaafd wordt.

Wel kunnen er bij het vrije verkeer van personen zorgen ontstaan over de toegang van EU burgers afkomstig uit andere lidstaten, inclusief de economische inactieven, tot nationale (sociale) voorzieningen. Het Europees Hof van Justitie heeft het recht hierop via uitspraken bevorderd om zo het EU burgerschap een sociale dimensie te geven. Tegelijkertijd heeft het Hof dit recht wel onder bepaalde voorwaarden geformuleerd, zoals Dion Kramer uitlegt.

De discussie over de bescherming van de nationale verzorgingsstaat
Jan Marinus Wiersma schrijft dat de angst dat EU-migranten een last zouden kunnen vormen voor de sociale voorzieningen van een land de kern van het Brexit-debat vormde. In de door Cameron in februari uit onderhandelde deal over het Brits EU-lidmaatschap werd bijvoorbeeld de mogelijkheid van een noodrem op toegang tot sociale voorzieningen door nieuwe EU migranten afgesproken in het geval van een disproportionele druk op de publieke voorzieningen. Daarnaast werden de sociale rechten van een EU burger die in de VK woonde steviger verankerd via het woonlandbeginsel. De kinderbijslag van EU-migranten werd zo aangepast aan het prijspeil van het land waar de kinderen daadwerkelijk verbleven; d.w.z. als deze zelf niet in het VK woonden (in dit geval veelal Polen).

VVD-kamerlid Anoushka Schut-Welkzijn stelt dat zij met een motie in maart er voor gezorgd heeft dat de Nederlandse regering zich zou inzetten om de sociale component van de Cameron-deal alsnog in de EU verankerd te krijgen, ook als het tot een Brexit zou komen (de deal was namelijk alleen geldig in het geval van blijvend Brits EU-lidmaatschap). CDA Europarlementariër Jeroen Lenaers zegt dat EU migranten nooit een financiële last zijn geweest op het sociale systeem van de VK, maar het opnieuw bekijken van de Cameron deal steunt hij om zo voor de burger te garanderen dat Europa geen bedreiging is voor de nationale verzorgingsstaat.

Door de individuele rechtszaken die bij het Europees Hof terechtkomen, speelt deze Europees rechtsprekende instantie  -zoals Kramer laat zien- een belangrijke rol in de discussie over de bescherming van de nationale verzorgingsstaat. Onlangs werd in de Garcia-Nieto rechtszaak bevestigd dat lidstaten niet-werkende EU burgers sociale bijstand mogen weigeren tijdens de eerste drie maanden van hun verblijf om zo ‘het financiële evenwicht van de sociale systemen van lidstaten te kunnen garanderen’.

Het vrije verkeer van diensten en de Asscher agenda
Binnen het vrije verkeer van diensten levert een ondernemer een dienst in een andere lidstaat, waarbij de werknemers van de onderneming in de andere lidstaat gedetacheerd worden. De Europese detacheringsrichtlijn (96/71/EG) van 1997 garandeert de gedetacheerde een aantal basisrechten die gelden binnen de gastlidstaat zoals het minimumloon, maar niet de sociale zekerheid of andere bijkomende arbeidsvoorwaarden (vaak afgesproken in cao’s) van de gastlidstaat.

Minister Asscher heeft tijdens het EU voorzitterschap onder het mom van ‘gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plaats’ zich ingezet voor herziening van de Detacheringsrichtlijn. Iets dat werd gesteund door Duitsland, Zweden, België, Luxemburg en Oostenrijk. Met toegenomen loonverschillen in een uitdijende EU is detachering voor bedrijven namelijk een manier geworden om te bezuinigen op (loon)kosten.  Buitenlandse bedrijven detacheren werknemers tegen het minimumloon van de gastlidstaat, terwijl werknemers uit die lidstaat die gelijksoortig werk doen, vaak tot twee keer zoveel verdienen. Hierdoor ontstaat in lidstaten met relatief goede arbeidsvoorwaarden dan wel arbeidsmarktverdringing of de prikkel om de arbeidsvoorwaarden te versoberen (social dumping).

Eurocommissaris voor Werk en Sociale Zaken Thyssen kwam in maart 2016 met een voorstel tot aanpassing van de detacheringsrichtlijn. Voor gedetacheerden zouden dezelfde arbeidsvoorwaarden als in het gastland moeten gelden en de duur van detachering zou op maximaal twee jaar worden vastgesteld. In mei 2016 trokken elf nationale parlementen, voornamelijk uit Oost-Europa plus Denemarken, echter een gele kaart tegen de herziening van de richtlijn. De parlementen oordeelden dat het voorstel niet voldoet aan de subsidiariteitseisen van de EU. De Europese Commissie heeft nu besloten de herziening toch door te zetten, omdat het subsidiariteitargument zwak is: er bestaat al Europese regelgeving op dit gebied en detachering betreft een grensoverschrijdende activiteit waar nationale regels tekort schieten.

De discussie over de herziening van de Detacheringsrichtlijn. 
De voorganger van Thyssen, László Andor, stelt op deze site dat het belangrijk is dat het concept van detachering gehandhaafd blijft, en dat dus niet alle cao-overeenkomsten en sociale zekerheid regels van het gastland dienen te gelden voor de gedetacheerde. Agnes Jongerius (PvdA), rapporteur voor het Europees Parlement op het dossier, zegt dat de basis van de getrokken gele kaart inderdaad zwak is, maar dat aan specifiek inhoudelijke argumenten tegemoet kan worden gekomen. Een voorbeeld is de zorg bij de Denen dat de richtlijn een inbreuk kan vormen op hun nationale autonomie op het vlak van loonvorming.

Wat de visie vanuit Nederland verder betreft, vond D66 Tweede Kamerlid Wouter Koolmees de Asscher agenda onder het mom van ‘gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plaats’ meer dan logisch. Een sociaal Europa is namelijk niet een race to the bottom zegt hij, maar een Europa waarin mensen met een bepaald talent of een bereidheid in een andere EU-lidstaat werk te verrichten, recht hebben op een gelijke behandeling. Voor de FNV gaat het voorstel van de Commissie niet ver genoeg stelt Catelene Passchier: de duur van detachering moet korter. Schrappen van de richtlijn is echter ook geen goed idee; arbeidsmobiliteit van werkenden in Europa moet eerst nog steviger via het werklandbeginsel geregeld worden. 

Het CDA is ook voor herziening van de richtlijn en wenst dat in plaats van de genoemde duur van twee jaar in het voorstel, de termijn op een half jaar wordt gesteld.  De SP stemt daar mee in, maar ziet zelfs liever nog een duur van een maand dan een half jaar, zodat over daadwerkelijke detachering bij een korte klus kan worden gesproken. De termijn is belangrijk omdat de sociale zekerheid van de gedetacheerde niet volgens de principes van de gastlidstaat wordt geregeld maar de zendende lidstaat. Een lange termijn van detachering zou dan een verkapte vorm van oneerlijke concurrentie met nationale werknemers kunnen inhouden omdat de gedetacheerde goedkoper blijft.   

De VVD is als enige Nederlandse partij, samen met de 11 andere nationale parlementen die een gele kaart trokken, tegen de herziening van de detacheringsrichtlijn omdat het werkgelegenheid zou kosten. Schut-Welkzijn (VVD) stelt dat in sommige sectoren de marges voor ondernemers klein zijn, waardoor verhoging van de loonkosten voor tijdelijke klussen hen de das om doet. En dat kost banen.

Met betrekking tot de visies in de rest van Europa is de herziening van de detacheringsrichtlijn voor Zweden van cruciaal belang. Het onderwerp ligt zeer gevoelig in het Zweedse nationale debat over een socialer Europa schrijft Göran von Sydow. Ook in Frankrijk speelt het een grote rol toont Renaud Thillaye aan. Maar in Polen  -betoogt Izabela Styczynskawordt de herziening van de Detacheringsrichtlijn echter weer gezien als een voorbeeld van Europese maatregelen die een selecte groep van nationale economieën probeert te beschermen, in plaats van dat de EU komt tot een gemeenschappelijke strategie die zich richt op economische groei binnen de gehele EU. Lidstaten in Oost-Europa menen dat met de herziening van de Detacheringsrichtlijn hun mogelijkheden tot concurrentie en om inkomsten te verwerven worden beperkt. Ook het Europees bedrijfsleven is tegen herziening en vindt dat het onnodige politieke onenigheid en discussie oplevert.

Conclusie
Uit deze reflectie blijkt dat in de EU verschillende zorgen bestaan over de houdbaarheid van de nationale verzorgingsstaat en de nationale welvaart als het gaat om de discussie over het Europese vrije verkeer van personen en diensten. Nederland wenst bijvoorbeeld, met uitzondering van de VVD, een herziening van de Detacheringsrichtlijn om verdringing op de nationale arbeidsmarkt te voorkomen en ziet zich gesteund door landen als Duitsland, Zweden, België, Luxemburg, Oostenrijk en Frankrijk. Partijen als CDA en VVD tonen ook interesse in de Cameron-deal om het financiële evenwicht van de nationale verzorgingsstaat te garanderen.  

Aan de andere kant worden door de Oost-Europese lidstaten een beperking van de (sociale) rechten binnen het vrije verkeer van werknemers en verdere eisen binnen het vrije verkeer van diensten opgevat als een bedreiging voor hun inkomsten, en daarmee de mogelijkheid om in eigen land een hoger niveau van sociale voorzieningen te kunnen opbouwen.

Dit laat zien dat wat sociaal is in Europees verband complex is, en dat de discussie over het vrije verkeer van diensten en personen wellicht in breder sociaaleconomisch verband moet worden getrokken. Schout, Wiersma en Neto hebben bijvoorbeeld eerder al aangetoond dat de Nederlandse eisen op het dossier van het vrije verkeer van werknemers en diensten zelfs kunnen conflicteren met de Nederlandse belangen op andere dossiers zoals de EMU. Dit wijst er op dat om tot een acceptabel sociaal Europees compromis te komen, verschillende dossiers niet los van elkaar kunnen worden gezien en in onderling verband moeten worden afgewogen. Zo kan wellicht tegemoet worden gekomen aan de verschillende belangen van de lidstaten en een sociaal perspectief op welvaart voor alle EU-burgers worden geboden.