Research

Articles

Hulp is goed, maar zonder religieus jasje

19 Apr 2006 - 09:25
Goed bestuur en democratisering in de Arabische wereld, hoe pak je dat aan? In de jaren negentig verliepen die pogingen via organisaties die het jargon van democratie, mensenrechten en universele waarden beheersten, die anders gezegd, de taal van de donoren spraken. Dat wekte achterdocht bij regimes en bevolkingen.

Intussen was er ook een uitgestrekte civil society op islamitische grondslag, maar de westerse donoren zagen die niet. Deze middengroep heeft draagvlak onder de bevolking, is op maatschappelijk terrein veel effectiever dan de regimes, is vaak beter en breder georganiseerd dan de seculiere organisaties die bestaan bij de gratie van enkele dappere idealisten, én zij is niet afhankelijk van externe hulp.

Het succes van bijvoorbeeld Hamas berust in belangrijke mate op deze sterke civil society-kant. Het ligt dus voor de hand om de aandacht te richten op deze groeperingen. Maar in het Westen bestaat een diepgeworteld wantrouwen in de islamitische agenda van deze organisaties. Wat willen zij echt als zij roepen om de invoering van de sjaria en een islamitische staat? Zijn dat theocratieën met een fascistische inslag? Of gaat het om rechtvaardigheid en anti-corruptie, zoals zij zelf zeggen? En alleen aan de macht komen om vervolgens hun eigen fundamentalistische regime te vestigen?

Inmiddels verandert in het Westen deze afweer. De politieke islam wordt onderkend als een factor van belang in de ontwikkeling van de Arabische wereld. De religie zelf mag zich in westerse belangstelling verheugen als nieuw instrument in (ontwikkelings)samenwerking.

In Nederland is minister van Ardenne een drijvende kracht achter het koppelen van religie aan ontwikkelingssamenwerking. Zij vindt het kortzichtig om 'identiteitsvormende factoren' als religie en cultuur niet in te zetten voor vrede en welvaart. Ook enkele Nederlandse ontwikkelingsorganisaties, gesteund door de Adviesraad Internationale Vraagstukken, denken zo.

Alles wijst er dus op dat religie krachtig op de agenda zal komen als instrument voor ontwikkelingssamenwerking. Hier is echter grote voorzichtigheid geboden. Ten eerste is er in het opkomend islamitisch fundamentalisme in moslimlanden een verhitte discussie over de waarden en beginselen van de islam zelf. Door samen te werken met Islamitische organisaties van een bepaalde snit, mengt een donorland of hulpverlener zich ongewild in deze discussie.

Het is wel eens overwogen: door samen te werken met organisaties die een liberale interpretatie van de Koran voorstaan zou men moslimvrouwen kunnen wijzen op hun rechten. Het mes zou dan aan twee kanten snijden: de vrouwen accepteren het makkelijker omdat het in de Koran staat, en daarmee kan effectief invulling gegeven worden aan het mensenrechtenbeleid dat door de donor wordt uitgedragen.

Principieel is er het bezwaar of we het kunnen maken om een religieus jasje aan te trekken voor seculiere doeleinden. Maar er rijst ook een praktisch bezwaar, namelijk het wantrouwen tegen het Westen. De islam wordt steeds meer door moslims gebruikt als manier om hun eigenheid ten opzichte van het Westen te benadrukken. Het is een vorm van verzet tegen de invloeden van het Westen, ongeacht of deze invloeden werkelijk zijn of alleen bestaan in de verbeelding. Wanneer westerse donorlanden en hulpverleners de islam vervolgens gaan gebruiken als middel om hun agendapunten door te voeren, zal dat zonder meer worden opgevat als de zoveelste slinkse wijze van het Westen om zijn stempel te drukken op de moslimwereld.

Een derde reden om islam niet te gebruiken als beleidsinstrument, is het taalprobleem. Politieke, economische en sociale onderwerpen worden door islamitische landen en organisaties steeds vaker in islamitische termen gevat. Echter, het betreft dan vaak ideologische slogans die theologisch worden onderbouwd. Weinig moslims kunnen bijvoorbeeld uitleggen wat een islamitische staat precies inhoudt, of de sjaria, of 'islamitische mensenrechten'. Het is een waar mijnenveld, waar men gedurig moet vragen wat er concreet wordt bedoeld. Dan gaat het vaak om ideeën die de westerse hulpverlener onmiddellijk herkent: geen corruptie, controleerbaarheid van bestuurders, de wijze van afzetten en benoeming van bestuurders, de voorwaarden om een politieke partij te mogen beginnen, de bevoegdheden van politie en staatsveiligheidsdiensten, et cetera.

Dat zijn de bouwstenen van goed bestuur en democratie, en dat zijn de onderwerpen waar de westerling en zijn islamitische gesprekspartner elkaar begrijpen.

De islam is een van de meest drijvende krachten in de Arabische wereld, en moet dus meegewogen worden in buitenlands en ontwikkelingsbeleid. Zeker nu steeds duidelijker wordt dat het succes van ontwikkelingsbeleid daarmee vergroot kan worden. Contact en samenwerking met islamitische organisaties als Hamas en de Moslim broederschap moeten we daarbij niet zonder meer uit de weg gaan.